Dubbelinterview met Ron König en Arthur Akkermans
Het Burgerweeshuis bestaat 40 jaar. Het lijf mag dan piepen en kraken, de ziel is springlevend. Wat kenmerkt het roemruchte Deventer poppodium, in 1984 ontstaan vanuit een jongerencentrum? In zes dubbelinterviews zoeken we het uit. Dit is aflevering 5, met burgemeester van Deventer Ron König (Doesburg,1964) en The Grand East-zanger Arthur Akkermans (Goirle, 1991).
Woensdagochtend, half 10. De tl-lampen aan het plafond beschijnen de zaal met functioneel koud licht. Vanaf deze hoogte zie je precies waar we zijn: in een zwarte vierkante bak – meer is het welbeschouwd niet. Normaal wordt hier gedanst, gedronken, gezweet, nu is het stil. Het enige vertrouwde is de geur van verschraald bier.
Een keer eerder begaf de burgemeester van Deventer zich op het podium van het Burgerweeshuis. Bij de start van het jubileumjaar was dat, nog niet zo lang geleden. Toen stond hij en droeg hij een stropdas. Nu zit Ron – we mogen Ron zeggen vandaag – op een ongemakkelijke stoel en draagt hij een coltrui. Hij kijkt achterom, naar de stalen stang bovenaan de rugleuning en zegt: ‘Wie bedenkt nou zoiets?’
Lichaamssappen
Ook aangeschoven: Arthur, leadzanger van rockende wervelwind The Grand East, dat Deventer als haar thuisbasis beschouwt. Sinds een paar jaar heeft de band een studio in creatieve broedplaats STROOM in het Havenkwartier. In het Burgerweeshuis speelde The Grand East de afgelopen jaren geregeld. Meestal hing Arthur aan het einde van zo’n avond aan het plafond terwijl het bier door de lucht vloog – of hij stond op zijn hoofd. ‘Ik vind het leuk om te prikkelen en lekker los te gaan, dat mensen denken: wat gebeurt er nou?' Toch voelt deze stille, kille aanblik niet onwennig voor hem. Want lekker spelen, hoeveel lichaamssappen er uiteindelijk ook in het rond vliegen, het begint altijd ergens op een middag met een leeg canvas. Nuchter.
‘Ik moest op blokfluitles, ik vond er geen reet aan’
Als Ron vertelt dat hij als kind gitaar speelde maar dat hij daar – zijn woorden – verdrietig van werd, veert Arthur op. Het klinkt een beetje als zijn verhaal, zegt hij, maar dan met een andere afloop. Arthur: ‘Ik moest op blokfluitles, ik vond er geen reet aan. Ook de gitaarlessen daarna waren niet aan mij besteed. Maar ik heb het geluk dat ik kan zingen. Urenlang repeteren, dat heb ik als kind nooit gedaan. Pas later nam ik zangles.’ Tegen Ron: ‘Dus zeg nooit nooit.
Zeg, hoe is het eigenlijk met jouw stem?’ Ron lacht: ‘Die is zwak, dat is iets erfelijks. Ik vind het jammer dat ik niet meer muzikaal talent heb, want ik houd van muziek. Het lijkt me heerlijk wat jij doet.’ Arthur: ‘Wie zijn je favoriete artiesten?’ Ron: ‘Ik ben een beetje blijven hangen in mijn tijd: Dire Straits, Bruce Springsteen, dat werk.’
Grote, kleine stad
Arthur groeide op in Diepenheim, midden in de driehoek die ontstaat als je lijnen trekt tussen Zutphen, Hengelo en Deventer. Als kind kwam hij vaak in het Burgerweeshuis. Tig concerten zag hij. De herinnering die als eerste in hem opkomt: singer-songwriter Daniel Norgren in de tuin. Arthur: ‘De zon scheen, het was een prachtige avond. Na afloop stapte ik op hem af. “Kan je er van leven?” vroeg ik. Hij knikte. Toen dacht ik: dus het is haalbaar!’
Ze waren al bezig toen, hij en de andere leden van The Grand East. Waar ze toen stonden? Arthur lacht en zegt dan: ‘Een beetje waar we nu ook staan. We maken niet veel progressie. Aan de andere kant: veel bands zijn jaloers op ons. Wie gaat er nou op zaterdagavond uit, staat dan voor driehonderd man te spelen, drinkt bier en steekt aan het einde van de avond ook nog een paar honderd euro in zijn zak? Dat is toch te gek! We spelen ieder jaar op tig festivals, ook in Duitsland.’
‘Als je hier het café binnenstapt begint iedereen meteen tegen je aan te lullen’
Om zijn loon aan te vullen heeft Arthur een roze ijscokar waarmee hij het land doorreist vanuit zijn woonplaats Utrecht. Hij zingt en doet een beetje gek. Op koudere dagen verkoopt hij poffertjes. Voor veel klanten is hij inmiddels een vertrouwde verschijning. Het verdient goed, zegt hij, zeker in de Randstad waar de prijzen gemiddeld hoger liggen.
Toch overweeg hij een verhuizing naar hier. Arthur: ‘Deventer heeft een fijne balans tussen dorp en stad. Als je hier het café binnenstapt begint iedereen meteen tegen je aan te lullen. Daar houd ik wel van.’ Ron, die al een hele tijd aandachtig naar Arthur luistert: ‘Ik snap het wel. Deventer is een grote, kleine stad.’
‘Hé, daar heb je de burgemeester’
Ron, sinds 2019 burgemeester van Deventer, groeide op in Doesburg en werkte jarenlang in Arnhem en Rheden. Hij noemt zichzelf ‘een jongen van de IJssel’. Als hij in Amsterdam is, denkt hij aan het einde van de dag: het wordt tijd om weer naar huis te gaan. Ron: ‘Ik houd van de mentaliteit van de mensen hier, van de omgangsvormen en de vriendelijkheid.
En van de gekkigheid, want Deventer is geen brave provinciestad.’ Arthur: ‘Precies! Dat is zo leuk. Het is hier absoluut niet saai.’ Al vindt Ron het jammer dat relatief weinig studenten op kamers gaan in Deventer. ‘Vroeger had je hier milieukunde, daar kwamen studenten uit het hele land op af. Nu is archeologie de enige studie die alleen in Deventer is. Het is een kleinere studie, maar trekt dan wel weer grappige types. Het brengt leven in de stad.’
‘Natuurlijk zie je weleens iemand kijken, zo van: hé, daar heb je de burgemeester’
De cultuursector in Deventer noemt Ron ‘rijk en gevarieerd'. Hij komt zelf graag in de Bergkerk, houdt van klassieke muziek. En dankzij zijn vriendin gaat hij de laatste jaren ook steeds vaker naar popmuziek kijken. Zijn eerste concert in Burger was Blaudzun. Het was in coronatijd, ze zaten op stoeltjes op veilige afstand van andere stellen. Enthousiast: ‘Maar echt hartstikke leuk, binnenkort gaan we naar Roos Rebergen.’ Een concert bezoeken is ontspanning voor hem, ook in de stad waar hij burgemeester is.
Met ogen die eventueel gericht zijn op hem is hij niet bezig. Ron: ‘Dat is het leuke van Deventer. Natuurlijk zie je weleens iemand kijken, zo van: hé, daar heb je de burgemeester. Maar de meesten doen daar verder niet ingewikkeld over.’
Reuze spannend
Met The Grand East speelt Arthur in het hele land, hun bandleden wonen verspreid over Nederland. Toch gooiden ze in Deventer hun anker uit. Geen toeval, zegt hij: ‘Je wordt eens gevraagd voor een optreden, je leert mensen kennen, van het een komt het ander. Uiteindelijk trek je toch toe naar de mensen die je leuk vindt.’ Iedere stad heeft zijn eigen scène, weet hij uit ervaring. ‘Utrecht vind ik bijvoorbeeld een beetje aanstellerig en zoetsappig.
De gemene deler van grote steden is dat mensen langs elkaar heen leven en dat iedereen zich meet aan elkaar. In Deventer proef ik die competitie minder. Het netwerk is goed en je stuit hier vaak op goodwill. Daaraan merk je echt dat Deventer een grote, kleine stad is. Hier proberen mensen nog iets samen neer te zetten.
Dat Arthur met zijn band in STROOM terechtkon was natuurlijk helemaal mooi meegenomen. ‘Vind maar eens een ruimte waar je lekker geluid kan maken zonder dat mensen gaan zeiken voor niet al te veel geld. Dat is er bijna niet meer.’ Ron instemmend: ‘Helemaal mee eens. Elk stukje grond is kostbaar geworden, omdat we huizen willen bouwen. Waar is nog plek voor kunst? Plekken als STROOM horen in een groeiende stad als Deventer. Daar moeten we oog voor houden.’
‘Als ik die roltrappen bestijg, heb ik het idee dat ik op vakantie ga’
Wat ook in een groeiende stad hoort: een goed poppodium. Ron gaat verzitten en knikt: ‘Ja, ja, absoluut waar. Poppodia zijn een van de schaarse plekken in de samenleving waar mensen uit verschillende lagen van de samenleving elkaar nog tegenkomen.’ Hij kijkt de zaal in. ‘Het lullige is alleen: op deze plek gaat het niet meer.
Aan het begin van mijn ambtstermijn dacht ik nog: we verbouwen en isoleren de boel, maar we krijgen het gewoon niet voor elkaar. De rek is eruit, we moeten elders verder. Dat geeft ook weer mogelijkheden, al ik kan niet ontkennen dat ik het reuze spannend vind. Hoe behoud je de sfeer?’ Terwijl hij die vraag stelt kijkt hij nadrukkelijk naar Arthur.
Een beetje verdwalen
Het ging er al over voordat het interview goed en wel was begonnen: hoe krijg je bezieling in een nieuwe zaal? TivoliVredenburg doet Arthur bijvoorbeeld denken aan Schiphol. ‘Als ik die roltrappen bestijg, heb ik het idee dat ik op vakantie ga. Ik wil na afloop van een concert bier kunnen drinken, bij Burger kan dat uitstekend. Of je blijft in de zaal staan, of je gaat naar het café. Helemaal top.’ Ron: ‘Maar zoiets kun je toch ook in een betonnen bak realiseren, lijkt me.’ Arthur: ‘Zeker, zeker, dat zou niet uit moeten maken. Het gaat erom hoe je het invult.’ Gevraagd naar goede voorbeelden, noemt Arthur Muziekgieterij in Maastricht. ‘Een nieuwe zaal, maar sfeervol. Overal hangen schilderijtjes, je kan er een beetje verdwalen. Heerlijk.’
‘Hoe zorgen we er nou voor dat er een beetje karakter in die tent komt?’
De politiek heeft er, 'weliswaar met een krappe meerderheid’, voor gekozen om te onderzoeken of de Deventer Schouwburg en Burgerweeshuis onder één dak samen verder kunnen. Ron is het eens met dit besluit. ‘Deventer heeft een overschot aan podia. Het oude filmhuis staat leeg en de kleine zaal van de Schouwburg is even groot als de theaterzaal van Mimik. Dat is voor een stad met de omvang van Deventer raar, het is het gevolg van eerdere besluitvorming.
Ik vind het niet ingewikkeld om te zeggen dat het Burgerweeshuis in de beoogde nieuwe opzet een oplossing kan zijn voor dit probleem, maar er dan wel bij aangetekend dat het Burgerweeshuis een volwaardige, eigen plek krijgt. Ik hoop dat er een samenwerking kan ontstaan waarin schouwburg en poppodium gedijen. Of dat gaat lukken is,’ hij gebruikt het woord opnieuw, ‘hartstikke spannend.’
In de hoek pissen
Arthur kent de mening van veel Deventenaren over het twee-onder-een-dak-plan, namelijk: waardeloos. Wat hij vooral jammer vindt is dat Burgerhaven niet doorgaat. Wat hem betreft was het perfect: het industriële gebouw, de ruige locatie, de wisselwerking met STROOM en Burnside, de hele ambiance. Maar goed, dat is van tafel. Dus Arthur, zeg jij het dan maar. Wat moet er gebeuren?
Hij gaat rechtop zitten, schraapt zijn stem en zegt dan afgemeten: ‘Ik wil binnenkomen en de bierlucht van de dag ervoor ruiken. De vloer mag best een beetje plakken. Thuis in de woonkamer heb ik overal sfeerlampjes. Het moet gewoon een beetje gezellig zijn.’ Ron: ‘Je zet me op een spoor. Als burgemeester kan ik niet zoveel, ik sta boven de partijen, maar ik kan natuurlijk wel vragen stellen. Hoe zorgen we er nou voor dat er een beetje karakter in die tent komt?’ Arthur: ‘Dit is de manier!
Nu is iedereen sceptisch, maar het kan snel omslaan als de deur straks opengaat en de eerste indruk is: dude, dit is gezellig! Ik zeg: een fust bier leeggieten over de vloer en in de hoek pissen. Dan heb je een prachtig poppodium.’
Fotografie: Isabelle Renate la Poutré
Interview: Job Hulsman